“Sanne, Sanne, kom snel! Rash is er al!”, roept Warren vanuit de garage. Marcel en ik zitten nog aan de keukentafel met een borrel. De hele dag voelde ik me als een klein meisje dat met spanning op Sinterklaas en zijn cadeautjes zit te wachten. Na maanden hard te hebben gewerkt en gespaard, was het dan nu eindelijk zo ver! Mijn eigen busje stond op de oprit!
13 Comments
Het is pikkedonker buiten. Met een broodje in mijn hand loop ik naar buiten, richting mijn fiets. Het is 3:45 in de ochtend. Over een kleine 15 minuten moet ik de ploegendienst van mijn collega overnemen. Hij is gisteravond om 20 uur begonnen en bijna klaar. De boerderij waar ik inmiddels alweer 2 maanden werk, is zo immens groot (5500 melkkoeien) dat er 24 uur per dag gemolken wordt. Hierdoor kan je voorganger pas naar huis, wanneer jij het werk overneemt. Te laat komen is dan ook NOT DONE.
“Jeetje kijk nou! Dat is toch niet normaal! Wat een zonsondergang!”, roep ik luidkeels uit naar de rest van het reisgezelschap in ons campertje. De zon is langzaam naar beneden aan het zakken en laat een rood, gouden gloed achter in de lucht. Snel stuur ik ons huisje op wielen naar een uitzichtpunt dat uitkijkt over de vallei. Er staat een groot ijzeren bord met Queenstown op.
Met een flinke swipe, swiep ik de pas door het slot. De deur van mijn hotelkamer vliegt open en mijn mond volgt niet snel erna. Het is lang geleden dat ik in zo'n decadente hotelkamer heb geslapen. Er is een gigantisch tweepersoonsbed met linnen zo zacht dat je direct in slaap valt als je het aanraakt. Er staat een prachtig bureau, enorme wandkast voor de kleren en een super de luxe badkamer. Ik zet mijn tas in de hoek, neem een aanloop en spring met een halve draai op het bed. Met mijn armen gespreid plof ik neer. Ik barst spontaan in lachen uit. Hoe anders was mijn leven een paar weken terug...
Met een verlangend gezicht kijk ik naar mijn telefoon. Er staan helaas geen oproepen op. Het regent pijpenstelen. Gelukkig is er een groot afdak voor de supermarkt waar ik even onder kan schuilen. Mijn regenpak heeft het al opgegeven. Het is al bijna 23 uur. Ik zit al vanaf vanmorgen 11 uur op de fiets. "Kom op! Nog een order en ik kan in ieder geval mijn boodschappen betalen deze week.", mompel ik tegen mezelf. Een reddende engel stuurt me er een. Er popt een order op mijn telefoon. "YES! Om de hoek!" snel zet ik mijn telefoon in de houder op mijn stuur voor navigatie, doe mijn helm op en trap mijn trappers rond alsof mijn leven ervan af hangt.
Bepakt en bezakt stap ik uit de auto. Mijn grote rugzak heb ik achterop, mijn cameratas hangt op mijn buik en met mijn rechterhand probeer ik wanhopig een volgeladen trolley de stoep op te sleuren. Het heeft wat voeten in de aarde, naar Australië verhuizen. Maar ik heb nu in ieder geval wel een grotere garderobe bij me dan de 4 setjes versleten kleren die ik in Zuid Amerika in mijn rugtas had.
Als een kip zonder kop ren ik over Utrecht Centraal. Ik moet pissen als een nijlpaard. De carpool van BlaBlacar (de carpool versie van AirBnB) was subliem! Om stipt 4 uur in de middag stond er een auto (lees dikke, vette Mercedes) te wachten op Frankurt Centraal. Na 3.5 uurtjes zoefen over de Deutsche Autobahn, kwamen we ruim op tijd aan in Utrecht voor de laatste trein naar Schiphol. Er was helaas geen tijd voor een sanitaire stop en ondanks dat mijn sluitspier na de lange busritten in Zuid Amerika zo ongeveer een Arnold Swarznegger sterkte hadden bereikt, was het limiet nu toch echt daar.
Foto: metronieuws.com Als een zombie loop ik door Frankfurt centraal station. Het is 6 uur in de ochtend. De vlucht van Rio naar Duitsland was, op zijn zachtst gezegd, vrij *ahum* interessant. Een 20-koppig Braziliaanse familie (inclusief huilende kinderen) was om mij, en 3 andere onschuldigen geplaatst. Gedurende de 12 uur durende vlucht werd er veel gedronken, gezongen, gekletst, gehuild, gelachen. Kortom... alsof je probeert te slapen midden in een Braziliaans café (VERGEET HET MAAR). Films kijken was helaas ook geen optie, want met mijn krentekakkerige instelling had ik natuurlijk de uber-budget-vlucht geboekt en daar zaten films NIET bij inbegrepen. Afin, eigen schuld dikke bult. Oordoppen in en een goed boek lezen is ook niet verkeerd.
Rustig luister ik met mijn ogen dicht naar de ruisende zee. De waterdruppels glijden langzaam langs mijn lichaam naar beneden richting het zand. Voor een laatste keer neem ik nog een duik in de frisse Atlantische Oceaan. Nog een laatste keer bewonder ik naar de kustlijn van de alom bekende `Ipanema Beach`. De gebouwen, de taxi's en de bussen die voorbij razen. De grote groene bergen die, als een grote broer, de stad omhelzen. En natuurlijk Christus, het 38 meter grote wereldwonder, die als een vriendelijke vader op iedereen neer kijkt. Zijn armen wijd gespreid en open. Zo gebouwd dat je hem vanuit elke hoek van de stad kan zien, in de hoop dat het (potentiële) criminelen afschrikt.
Met een bord vol ontbijt en twee koppen thee schuif ik aan de lange ontbijttafel. “Hier Rachel, voor jou.”, zeg ik tegen mijn Engelse kamergenoot van stapelbed nummer 21. “Is de pijn van Brexit al een beetje verzacht?”, vraag ik haar. “Ah, gaat wel, nog nieuws uit eigen land?”, vraagt ze vol automatisme terug. “Nou, mijn favoriete pretpark is aangeklaagd wegens racistische sprookjesfiguren en het ministerie is kwaad op de zorgsector.
Foto: giel.vara.nl We komen aan in Chuy, een klein plaatsje bij de grens Uruguay-Brazilië. Het heeft net zo veel charme als ieder doorsnee grensstadje hier in Zuid Amerika, maar deze bleek op de een of andere manier een ware trekplaats voor belastingvrije shoppers. Op iedere mogelijke vierkante meter was er een winkel gepropt, welke vervolgens was vol gepropt met spullen en elk raam beplakt met gillende reclame leuzen in het Spaans en Portugees.
“Sorry meneer, maar weet u misschien waar de bussen naar Brazilië vertrekken?”, vraag ik aan een jongen in een sportzaak. “Hier aan de overkant Señorita. Zie je die grote bogen daar, 20 meter verderop? Daar is het busstation.” Met een glimlach en een “Gracias” bedank ik hem voor zijn hulp en gebaar Grant dat we verder lopen. In de hal van het busstation staat een enorm loket aan de rechterkant. Compleet bedekt met een dik gaas. Al snel werd duidelijk dat dit gaas bedoeld was om de baliemedewerkster, een Judeska 2.0 die als een trotse pauw overduidelijk veel te goed was voor dit werk, de klanten met een lang gezicht te woord stond. Langzaam doe ik mijn ogen open. Met een grote glimlach kijk ik naar de houten planken naast het bed. Ze vormen een ietwat geïmproviseerde muur tussen de woonkamer/keuken/slaapkamer en het badkamertje. Het is maar een piepklein houten hutje, hooguit 15 m2 in totaal, maar wat was ik gek op dit kleine huisje. In Punta del Este hadden ze me over deze plek verteld: Cabo Polonia. Een voormalig vissersdorp, ooit gebouwd door zeeleeuwenjagers.
“Hola Sanne, Grant! Como estas? How are you guys doing?” Met een flinke omhelzing val ik Pamela, mijn achternicht, in de armen. Voordat we richting het adembenemende Patagonië vertrokken hadden we ze al opgezocht in Buenos Aires. Twee generaties geleden had de broer van mijn grootvader na de oorlog zijn koffers gepakt. Net als vele anderen, lonkte voor hem het beloofde land. Nieuwe kansen, ontsnappen aan de werkloosheid, een nieuw avontuur na alle nare herinneringen van de oorlog. Een diep respect komt in me naar boven, wanneer ik aan deze mensen denk. “Zijn we nu nog wel echte reizigers?”, vraag ik mezelf af. Vroeger had je geen eindeloos dikke reisgidsen, reisforums. Kon je niet even snel `googlen` hoe het eruit zag, hoe je jezelf het beste kon voorbereiden, wat je nodig had. Vroeger kocht je een ticket, nam je geld mee en stopte wat kleren in je koffer. Nog een laatste omhelzing voor je de loopplank opstapt en daar ga je, voor goed. Je familie zal je waarschijnlijk nooit meer zien, al hoop je van wel natuurlijk. Je belooft ze te schrijven als je aankomt, maar het zal weken duren voordat ze je brieven ontvangen en dan weer weken voordat je iets terug hoort. Wat een genot zal het zijn geweest om af en toe even te bellen met het thuisfront. Nadat je al weken hebt doorgebracht in een vreemd land, met een vreemde taal en niemand die je kent. Weer even een vertrouwde stem horen, weer even Nederlands spreken.
Met een dikke plof gooi ik mijn rugzak in de berm. Een drietal politieagenten staan nieuwsgierig toe te kijken. Met hun handen in de zakken en `piloot-waardige-zonnebrillen` leunen ze nonchalant tegen hun vette pick-up politiewagen aan. Ze zijn overduidelijk blij dat er eindelijk iets gebeurd bij het tankstation van het slaperige dorpje Daireaux. Een boerengat dat, naast een vermelding op googlemaps, niet veel meer faam heeft. We zijn een half uurtje eerder afgezet door een uitermate vriendelijk vrachtwagenchauffeur die dolenthousiast was dat er langs de provinciale weg nummer 65 eindelijk eens andere lifters stonden dan zijn lokale buren.
Pablo zet ons af bij de grensovergang. Zoals we van hem gewend zijn, groet hij iedereen met een omhelzing en een kort praatje. Hij lijkt heel Argentinië te kennen. Wij maken intussen onze paspoorten in orde bij de douane en nemen daarna afscheid van onze bijzondere vriend. “Vanaf zaterdag ben ik in mijn huis in Buenos Aires. Ik zal daar op jullie wachten met mijn vrouw, kinderen en kleinkinderen.” We beloven hem op te zoeken en met een lach en een traan nemen we afscheid.
“Pablo! Pablo, hoe gaat het?” roep ik terwijl ik met mijn rugzakken zijn kantoor binnen loop. Ik vlieg hem in de armen. Zoals altijd heeft Pablo een grote, goedelijke glimlach op zijn gezicht. Grant loopt achter me aan en geeft Pablo een hand en een flinke klap op zijn schouder. Pablo staat als een klein kalend mannetje tussen ons in. “Hoe is jullie reis naar Ushuaia geweest?” vraagt hij, terwijl hij naar boven staart om ons aan te kijken. “Het was prachtig Pablo! Ongelooflijk, de natuur daar is grandioos!” zeg ik enthousiast. “Ga zitten jongens, ga zitten. Ik maak wat mate voor jullie. Dan kunnen we even rustig bijpraten over jullie avonturen.”
![]() “Schatje, wakker worden…” hoor ik vanuit de verte. Langzaam zet ik mijn oogleden op een kier. Het is nog pikkedonker in de kamer. “Uhhgg... ben je gek geworden, hoe laat is het? 4 uur `s morgens ofzo?” zeg ik mopperend tegen Grant terwijl ik me protesterend omdraai en mijn dekens met me mee trek. “Nee joh gekkie, het is al 9 uur geweest. We moeten opschieten, anders missen we het ontbijt.” Ik schiet omhoog ik kijk rond in de slaapzaal. Iedereen is al op en de meeste rugzakken staan al keurig ingepakt, dicht geritst en al, te wachten naast hun bed. Snel kijk ik naar mijn eigen rugzak, deze ziet er zoals gebruikelijk uit als de naslag van een dozijn rotjes die erin is geexplodeerd. Ter bevestiging kijk ik naar mijn mobiel. Deze bevestigt de doodslag; het is inderdaad 9:10. ![]() Het is 9 uur in de ochtend en El Bolson ontwaakt. We stappen met onze rugzakken het hostel uit, draaien ons een laatste keer om, zodat we iedereen nog een laatste keer kunnen uitzwaaien en stappen dan echt weg. Het is steenkoud. De dauw is bevroren en heeft een zilveren gloed achtergelaten op het gras in het park. Het is zo`n 2 kilometer lopen naar het begin van de snelweg. We stappen flink door om warm te worden. Hoe meer we hijgen, hoe meer rook er uit onze monden verschijnt. We lachen erom. “Ik heb de hele tijd het gevoel alsof het bijna kerst is. Het weer, de korte dagen, de houten gebouwen.” zeg ik lacherig tegen Grant. “Voor mij is het juist andersom, des te warmer, des te `kerstiger`.” We grinniken allebei. We passeren het tankstation. Ik draai me om en alsof ik nooit anders gedaan heb, loop ik achteruit, terwijl ik mijn duim omhoog en omlaag zwaai. Er stopt een oude volkswagen, welke overduidelijk èèn van zijn laatste ritten rijdt. Het raam van de bijrijderstoel wordt omlaag gedraaid en twee jonge knullen met dikke wollen mutsen op hun hoofd lachen met hun gele tanden naar ons. “Waar gaat de reis naar toe?” vraagt de bestuurder. ![]() `Sorry mevrouw, maar de eerstvolgende bus naar Lago Hermoso is pas over 6 uur.’ Vol verbazing trek ik mijn wenkbrauwen op. `..... 6 uur? En hoe kom ik dan bij het meer, vanuit...’ wijzend naar een grote poster achter de baliemedewerker...`de toeristische hoofdstad van Patagonië?’ De baliemedewerker draait zich om en bekijkt de poster. Met een serieus gezicht draait hij zijn blik terug naar mij. `Het spijt me mevrouw, maar het is laag seizoen. Wellicht kan een taxi u verder helpen, fijne dag nog.` En met een laatste glimlach die menig boer met kiespijn zal adoreren, zwaait hij het raam van het loket dicht. `Wat doen we nu?’ vraag ik aan Grant. ![]() Een oude man gaat naast me zitten. Zijn rug is zo krom gebogen, dat het haast een halve cirkel rond maakt. Met zichtbaar moeite tilt hij zijn hoofd op. Zijn gezicht is zwaar gerimpeld. De uren zon op grote hoogte hebben hun sporen achter gelaten. “Buenos dias, mi hija.” (Goedemorgen mijn kind) en geeft me een tandloze lach. “Buenos dias señor.” Hoewel ik al gewoon ben aan het feit dat ouderen me met `mijn kind` aanspreken, voelt het nog ongemakkelijk om te antwoorden met de gebruikelijke `Papi` en `Mami`. Met een flinke zeug probeer ik de laatste restje vruchtensap door het rietje te krijgen. Ik sta op, zie tot mijn vreugd dat de marktkoopvrouw nog meer sap in de blender heeft en doe de truc die ik van ander Peruvianen heb afgekeken: ![]() Het is weer eens zover. Na weken, wat zeg ik maanden, sterk in mijn schoenen te hebben gestaan, begin ik weer eens wat te wiebelen. Het duiveltje in mij komt weer wat naar boven. Gevoed door heimwee, een verlangen naar het vertrouwde oude. Op smaak gemaakt met angst en twijfel over de toekomst. Genietend van het leven ben ik nu lekker mijn spaarcentjes aan het opmaken, maar komt daar straks wel weer een baan voor terug? En zoja, waar dan? ![]() Het afscheid van 2015 komt naderbij. Ik realiseer me dat ik al meer dan een jaar onderweg ben nu. Ongelooflijk, wat vliegt de tijd. Net als onze tijd op de Galapagos, wat een onvergetelijke tijd hebben we daar gehad. Regelmatig heb ik een traantje weggepinkt van geluk. Wat een wildlife en alles zo dichtbij. Jonge zeeleeuwen die nieuwsgierig onze camera`s kwamen bestuderen. `s Avonds in de haven genieten van de logge, lompe bewegingen wanneer de zeeleeuwen na een dag hard werken aan wal kwamen voor een goede nachtrust. We fietsen langs reuzenschildpadden op eiland Isabella, drinken wijn op het strand met andere backpackers op kerstavond, zien zeeschildpadden paren, ontdekken zeepaardjes tussen het zeewier en ga zo maar door. "Hola, como estas jóvenes?" een oudere man komt de heuvel afgelopen. Zijn armen zijn wijdgespreid en om zijn nek hangt een kruisje. Alleen het zwart witte gewaad ontbreekt, anders had hij zo voor dominee door kunnen gaan. Het zweet druipt langs mijn voorhoofd naar beneden. Na ons jungle avontuur wilden we graag nog wat meer van de amazone zien. Puerto Nariño, een klein ecodorpje, twee uur per boot van Leticia, bleek ons bedevaartsoort te zijn.
Ik loop de heuvel op met mijn backpack op mijn rug en mijn rugzak op mijn buik, wat niet makkelijk is met een luchtvochtigheid van tig procent en een evenhoge temperatuur. Juan, de eigenaar, leidt ons rond. De slaapzaal, de keuken, de deuren die trouw gesloten moeten worden om de aapjes buiten te houden, de Ara`s, de honden de katten, het is een ware dierentuin. De sfeer is gemoedelijk, alles kan en alles mag. We settelen in de slaapzaal, welke we compleet voor onszelf hebben. `s Avonds genieten we, afscheid nemend van de zon, welke een immens kleurenpastel boven de jungle achterlaat wanneer ze langs de horizon naar beneden zakt. Ik kijk op het scherm, het is 10:30, we vliegen al 1,5 uur over niks dan oerwoud. Het reikt zo ver als de horizon. Hier en daar doorbreekt een rivier de groene oneindigheid. Verder is er niets, zelfs geen inheemse dorpen. Niets dan groen, groen, groen.... Het vliegtuig zakt langzaam naar beneden. Grote groene bomen beginnen zich te onderscheiden vanuit de groene immensheid.
Het vliegtuig landt met een doffe `plof` op de landingsbaan. De deuren openen kort erna, de frisse, vochtige geur van regenwoud begroet onze neus. Als we eenmaal geland zijn en uit het vliegtuig stappen komt de geur van tropische regenwoud me tegemoet. Het doet me denken aan mijn werk in de tropische kassen in de dierentuin, daar rook het precies zo. We wachten op onze bagage en schieten in de lach om de hoeveelheid kunstkerstbomen welke op de band voorbij glijden. Beetje apart gezicht is het wel, in het grootste en groenste hart van de wereld. We verwisselen onze lange Bogota-proof-spijkerbroeken voor kaki-groene shorts en een t-shirt, en huppelen naar buiten. We worden enthousiast begroet door een man die zich voorstelt als “George, george uit de Jungle”. “Mijn god”, denk ik bij mezelf, “als Marleen hier was geweest, die had in haar broek gepiest van het lachen.” Hij vertelt dat hij verschillende tours in de jungle organiseert en geeft ons zijn visitekaartje. `Zullen we Warren meenemen naar El Cocuy?’ vraag ik aan Grant. (Warren is 1 van de vrienden die we op de trip hebben leren kennen en hij verblijft in hetzelfde hostel als ons).`Ja natuurlijk, gezellig`. En zo gezegd zo gedaan. Twee dagen later vertrekken we met de nachtbus naar El Cocuy. Of nouja... direct El Cocuy is niet bepaald het geval. Het kostte ons aan het eind, een nachtbus naar Bucaramanga, een volle dag in de bus naar Capitanejo, en nog een bus naar nog een ander klein dorpje.
|
AuteurNa een burn-out was het tijd voor verandering. Mijn baan was stop gezet, ik beperkte mijn bezittingen tot een aantal gevulde kartonnen dozen en kocht een enkeltje naar de Dominicaanse Republiek. Wat een reis van 4 maanden moest zijn, is nu al 2,5 jaar en `going`.....
Foto door: Vanessa Marques Barreto
Archives
November 2017
|